29 februari 2020

Dwaallicht

Op een dag zag ik de nacht.
Hij groette me, terwijl ik dacht:
wat doe jij hier op tijden
dat je rusten moet.

Toch liet ik hem schaduw
eten uit mijn hand en broeden
op het donker van een steeg.
Hij kreeg de uren aan zijn kant.

In de nacht kwam ik de dag tegen.
Zij groette me, ik groette terug
mijn ogen rustten op haar jas
die vaal en afgedragen was.

Zo viel de nacht en brak
de dag. De schemer zag ik
onbemand op doortocht
over niemands land.